Inleiding

Wat fijn om hier vandaag te zijn.
In Utrecht, de afdeling hier, die ik al een tijd geleden in mijn hart heb gesloten. 

Ik geef eerlijk toe: ik moest mij wel even opladen en herpakken na woensdagavond, na de verkiezingsuitslag, om hier met frisse moed een verhaal te vertellen.
Een verhaal over solidariteit en hoop. 

Het zijn inmiddels mijn derde verkiezingen terwijl ik  drie jaar in de kamer zit. En ik heb reeds vier partijvoorzitters versleten. U gelooft het misschien niet, maar ik mag mezelf zo langzamerhand een veteraan noemen. Een ervaringsdeskundige.

En hoewel de campagne intens, mooi, warm en hoopvol was, met zoveel  vrijwilligers op de been die hun ziel en zaligheid erin legden, was de uitslag niet wat we gehoopt hadden. 

Vooral het vertrek van Frans deed mij intens verdriet.
Hij trok zich terug op een waardige manier, terwijl hij in die periode niet altijd waardig is behandeld. Hij kreeg bedreigingen, intimidaties, hoon.
Je moet sterk zijn om zoveel storm te doorstaan, en tóch te blijven staan.
Om inhoud te blijven brengen. Ons verhaal onze vijf beloften voor een beter Nederland te blijven vertellen.

Ik heb daar diepe bewondering voor.
Want Frans stond aan de vooravond van iets veel groters, een beweging waar ik meer dan ooit in geloof:
een groene, sociale, menselijke koers. 

En ik verzeker jullie: wat mensen ook zeggen en denken,  betere tijden komen eraan. 

We laten elkaar niet los. We laten ons niet uit elkaar spelen.
Dat is waar onze leden op wachten: dat wij solidair blijven  met elkaar, met wie struikelt, met wie het moeilijk heeft. 

Over Ella Vogelaar

Toen mij werd gevraagd om de Ella Vogelaar Lezing te houden, zei ik een aantal maanden terug volmondig: ja. 

Ik kende Ella.
Uit mijn tijd als raadslid van de PvdA in Zaanstad. De zoon van haar partner, Onno Bosma, Tjeerd was mijn fractiegenoot vanaf 2006  toen ik als 26-jarig groentje begon aan mijn politieke missie net klaar met mijn studie rechten. 

Ella maakt ik mee als minister, maar vooral als mens.
Ze was echt. Nabij.
Ze geloofde dat beleid pas werkt als het mensen bereikt, als het uitgaat van vertrouwen, niet van wantrouwen.  

“Mensen willen geen project zijn,” zei ze ooit, “ze willen partner zijn.”
En dat is ook de kern van solidariteit: niet over mensen praten, maar mét mensen bouwen. 

Ze was wat dat betreft haar tijd ver vooruit. Met haar ideeën omtrent leefbare wijken. Een van de wijken was mijn wijk.  

Terug naar Poelenburg

De wijk waar ik ben opgegroeid: in Zaandam. De wijk Poelenburg.
De wijk waar ik van mijn negende tot mijn negentiende woonde. En waar later de wethouder van werd.  

Later werd het een Vogelaarwijk genoemd waar extra in zou worden geïnvesteerd. En dat was ook hard nodig. 

Want  in Poelenburg, leeft één op de drie kinderen in armoede.
Zeventig procent van de woningen is sociale huur. Het gemiddeld jaar inkomen is 20 duizend euro.
Arbeidsmigratie, huisjesmelkers en ondermijnende criminaliteit kruisen elkaar.
Huizen door criminelen worden opgekocht, kamers worden verhuurd aan tientallen arbeidsmigranten tegelijk soms voor vijfhonderd euro per matras. Een wijk waar tweehonderd glazenwassers staan ingeschreven.
 

Maar eerlijk is eerlijk het is óók een wijk vol leven.
Waar je de lekkerste baklava en kebab kunt krijgen, waar de geur van kruiden in de lucht hangt.
Waar mensen elkaar opzoeken in het buurthuis, jongeren hun plek vinden in de jongerenhub, en jongerenwerkers met liefde de boel in de gaten proberen houden met wat ze hebben en kunnen.
Een wijk vol veerkracht, waar ondanks alles nog steeds wordt gelachen, gedeeld en gezorgd. 

Die wijk werd een Vogelaarwijk omdat de problemen niet langer te ontkennen waren.  Met een vernieuwend en moedig aanpak.
Ze noemde deze wijken niet voor niets krachtwijken, niet probleemwijken, omdat ze geloofde dat mensen niet het probleem, maar juist de sleutel tot de oplossing zijn. 

De Vogelaar-aanpak stond voor maatwerk en menselijkheid: beleid dat niet van bovenaf werd opgelegd, maar in de wijk werd gemaakt, samen met bewoners.
Ze zei: “Je kunt geen wijk versterken als je mensen verzwakt.” 

Daarin zat haar kracht: luisteren, verbinden, vertrouwen.
Het was een langjarige investering in buurten waar wonen, werk, onderwijs en veiligheid samenkwamen. Geen losse projecten, maar één verhaal. 

En juist toen dat begon te werken, werd het abrupt stopgezet. Het ministerie werd opgeheven, de lijnen vielen stil, en met hen een deel van het opgebouwde vertrouwen. En de wijk ging achteruit. Alsof alle investeringen voor niks waren geweest.  

Mijn jeugd in Poelenburg

Ik zelf woonde aan de Clusiusstraat, op de tiende verdieping.
Dat vergeet ik nooit, zeker niet als de lift het weer eens niet deed. 

We deelden een kleine woning met acht mensen: mijn ouders en zes kinderen. Mijn oudste zus was al getrouwd en uit huis.
Ik deelde met vier zussen één kamer, er stonden twee stapelbedden met daar tussen een klein werktafel.
we hadden het niet breed thuis. Er was stress, armoede, spanning, soms ook onveiligheid. Maar het was een drukke, vrolijke beestenboel.
En er was verbondenheid.

Vanaf mijn vijftiende begon ik te werken naast school: schoonmaken in het ziekenhuis, serveren in een broodjeszaak om mijn ouders te helpen, mijn school te betalen en wat over te houden.
Als mensen hoorden dat ik op het gymnasium zat en redelijk Nederlands sprak, keken ze verbaasd, alsof die twee werelden niet bij elkaar konden horen.  

We hadden een buurvrouw op de vierde verdieping, Tante Anneke noemden we haar. Alleen, geëmigreerd uit Amerika, en eenzaam.
Wij adopteerden haar, en zij ons. Voor haar waren we circus Mutluer, omdat er altijd wel iets was.

Ze kwam bij ons eten, ging mee naar het Twiske, recreatiepark, hielp ons door de bureaucratische doolhoven van de overheid. Want alleen redden mijn ouders het  niet. Zonder opleiding,  de taal niet voldoende machtig en met een kleine portemonnee.  

Dat was solidariteit, in zijn puurste vorm: elkaar dragen, zonder iets terug te verwachten. 

Wat wetenschap laat zien

Wat ik toen intuïtief voelde, wordt vandaag  inmiddels ook bevestigd door onderzoek.
Buurten met een sterk sociaal netwerk wat wetenschappers sociaal kapitaal noemen  zijn beter bestand tegen armoede, criminaliteit en eenzaamheid. 

Mensen met hechte buurtbanden ervaren meer levensgeluk, zelfs als hun inkomen laag is. Bewoners met de minste middelen hebben het meeste baat bij sterke sociale relaties.
Dat is precies de kracht die Ella Vogelaar wilde aanspreken. 

Solidariteit is dus niet alleen een moreel ideaal, maar een werkzame kracht: aantoonbaar effectief voor gezondheid, veiligheid en welzijn. 

Veel van wat nu gebeurt in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid bouwt voort op haar gedachtegoed.
Maar laten we waken dat we niet alleen de vorm behouden, maar ook de ziel: de menselijkheid en het maatwerk die Ella voorleefde. 

De kwetsbaarheid van Poelenburg nu

De wijk waarin ik ben opgegroeid, de wijk Poelenburg blijft kwetsbaar. Net zoveel andere buurten en krachtwijken in ons land en ook hier in Utrecht.  

Want we weten al veel langer.
Armoede, criminaliteit en psychische druk concentreren zich vaak in dezelfde buurten. En hebben vaak ook met elkaar te maken. 

Als woordvoerder jeugdcriminaliteit weet ik al veel langer: vijftig procent van de jonge daders komt uit tien procent van dit soort wijken. 

In zulke buurten is de kans op stressgerelateerde gezondheidsproblemen dubbel zo hoog.
Vrouwen voelen zich er vaker onveilig, juist omdat sociale samenhang ontbreekt.
Achter veel voordeuren speelt meer dan we zien: armoede, schulden, geweld, eenzaamheid. 

En in die context zijn het vaak vrouwen die de onzichtbare last dragen.
Ze zorgen, ze verbergen, ze overleven. In een wereld die voor velen soms steeds kleiner wordt. 

Over vrouwenrechten en ongelijkheid

Mijn wereld was vroeger in die wijk ook klein. School, thuis. Thuis, school.
In die beperkte wereld zag ik ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Soms ook intieme terreur, isolement en dwingende controle naast geweld.
 

Lange tijd dacht ik dat dit iets cultuurgebondens was dat het vooral speelde bij Turken, Marokkanen en Arabieren. Tot ik begreep dat ongelijkheid en geweld tegen vrouwen in álle lagen van de samenleving voorkomen.
De vormen verschillen, maar de patronen niet: machtsongelijkheid en gebrek aan solidariteit. 

De cijfers liegen niet.
Jaarlijks worden in Nederland zo’n veertig vrouwen vermoord, meestal door hun (ex-)partner. Dat is ongeveer zestig procent van alle moorden. 

Maar ik durf te zeggen dat het werkelijke aantal hoger ligt, als femicide beter zou worden geregistreerd. Want als een dader zich na de moord van het leven berooft, telt dat niet mee. En ook vrouwen die na jaren van geweld zelfmoord plegen, verdwijnen uit de statistieken. 

Pas toen ik besefte dat dit geen privéprobleem is, maar een systeemfout, ben ik me er als een leeuwin voor gaan inzetten.
Want elke vrouw die niet veilig is, is een signaal dat onze samenleving tekortschiet in bescherming en gerechtigheid. 

Daarom schreef ik vorig jaar – na gesprekken met nabestaanden, hulpverleners, politie, rechters en vrouwen die het overleefden – de Femicide-nota.
Eerder had ik al een begrotingswijziging van tien miljoen ingediend om femicide aan te pakken. Met succes. 

Maar ik wilde verder. In de nota stelde ik aanvullende maatregelen voor, omdat ik zag dat het kabinet te weinig deed. 

Ik wilde erkenning dat femicide geen incident is, geen privétragedie, maar een structureel maatschappelijk probleem.
Dat vraagt om meer dan goede bedoelingen: om betere signalering, vroegtijdige interventie, bescherming en samenwerking tussen politie, zorg en gemeenten. 

En het vraagt om structurele financiering, zodat opvang en preventie niet afhankelijk zijn van tijdelijke subsidies of politieke aandacht. 

Daarnaast pleit ik voor een fundamentele verschuiving in denken:
niet langer de vrouwen, maar de mannen uit huis plaatsen.
Zij die geweld plegen, moeten de consequenties dragen en verplicht hulp krijgen  niet op basis van vrijwilligheid, maar dwingender.
Want we weten dat dit soort daders in hun leven vaak meerdere slachtoffers maakt. 

In mijn nota vroeg ik ook aandacht voor een stevigere verankering van intieme terreur, psychisch geweld, niet fatale verwurging, stalking in het strafrecht: het patroon van controle, vernedering en angst dat vaak jaren duurt. 

En aandacht voor vrouwen die wel de stap durfden te zetten die weggingen maar nog steeds in de greep blijven van dwingende controle via het familierecht: omgang, gezag, rechtszaken die maar doorgaan. 

Maar echte verandering begint veel eerder.
In onze opvoeding. In ons onderwijs. In de cultuur die we samen maken. 

Zolang meisjes leren om klein te blijven,
en jongens niet leren wat grenzen zijn,
zolang machtsmisbruik wordt vergoelijkt als liefde,
en zwijgen veiliger lijkt dan spreken,
blijft ongelijkheid bestaan. 

Daarom is het tijd om mannen nadrukkelijker te betrekken bij deze verandering.
Niet als tegenpartij, maar als bondgenoot.
We hebben mannen nodig die hun stem verheffen tegen seksisme en geweld,
die andere mannen aanspreken op grensoverschrijdend gedrag,
die hun zonen leren wat respect betekent,
en die begrijpen dat gelijkwaardigheid geen bedreiging is, maar bevrijding  voor iedereen. 

Echte emancipatie is geen vrouwenzaak, maar een gezamenlijke opgave.
Solidariteit betekent dat we het patroon durven doorbreken.
Niet alleen met wetten, maar met waarden.
Tussen mannen en vrouwen, tussen burgers en overheid, tussen wie gehoord wordt en wie nog geen podium kreeg. 

Wat moeten we nu doen?

De Femicide-nota en het actieplan onder een verantwoordelijke minister met duidelijke coördinatie waar we voor hebben gepleit, zijn belangrijke stappen, maar ze slagen alleen als ze hand in hand gaan met beleid voor wonen, zorg en onderwijs.

En met veilige wijken. 

Vrouwen kunnen pas echt veilig zijn als ze zelfstandig kunnen wonen, economisch onafhankelijk zijn en weten dat hun kinderen kansen hebben.
Veiligheid is meer dan de afwezigheid van geweld  het is ook de aanwezigheid van perspectief.
Wie geen dak boven haar hoofd heeft, heeft geen vrijheid. 

Maar laat ik ook helder zijn: geweld tegen vrouwen is geen probleem van één groep, één cultuur of één wijk. 

Het komt net zo goed voor achter de voordeur in villawijken als in flatgebouwen in krachtwijken.
Wat armoede, isolement of afhankelijkheid wél doen, is de kans vergroten dat iemand niet weg kan, geen hulp durft te zoeken of niet gehoord wordt. 

Daarom is beleid voor wonen, bestaanszekerheid en gelijke kansen óók beleid tegen geweld:
het verkleint de kwetsbaarheid die misbruik en onveiligheid kunnen versterken. 

Wie structurele ongelijkheid wil doorbreken, moet structurele samenwerking organiseren:
tussen mensen én tussen instellingen 
tussen zorg en veiligheid, onderwijs en welzijn. 

Het begint vroeg: in de klas, thuis, op straat.
Kinderen die leren wat gelijkwaardigheid en grenzen zijn, leggen het fundament voor een samenleving waarin geweld minder kans krijgt.
Want emancipatie begint niet in de rechtszaal, maar in de klas.
En veiligheid begint niet bij de politie, maar bij de zekerheid dat je als meisje, als vrouw, als mens gezien wordt –serieus genomen wordt en mag bestaan zonder angst. 

Dat is ook waar veilige wijken over gaan.
In wijken waar mensen elkaar kennen, waar zorg en vertrouwen dichtbij zijn, waar jongeren perspectief zien en vrouwen zelfstandig kunnen bestaan, groeit veiligheid vanzelf. 

Feministisch beleid en wijkgericht beleid horen bij elkaar juist dáár waar zichtbaar wordt hoe ongelijkheid en onveiligheid elkaar versterken. 

Poelenburg laat zien wat dat betekent.
Daar werken ze aan veiligheid door solidariteit tastbaar te maken  niet in abstracte termen, maar in dagelijkse structuren van steun, nabijheid en perspectief. 

Wat daar gebeurt, is het begin van wat overal kan: een samenleving die beschermt door te verbinden.
Dat is de kern: dat we elkaar niet alleen beschermen tegen wat misgaat, maar samen bouwen aan wat goed kan gaan. 

Slot – Solidariteit als werkwoord

Mijn lezing ging over solidariteit, iets wat geen vanzelfsprekendheid is.
Ze vraagt oefening, aandacht, moed.
Dat we onszelf afvragen:
Met wie ben ik solidair, juist als het mij iets kost? 

Ella Vogelaar wist dat verandering begint bij vertrouwen.

Ze koos de moeilijke weg: de weg van nabijheid, van luisteren, van samen bouwen. Haar gedachtegoed leeft voort in onze aanpak van  wijken als Poelenbug. 

In Poelenburg – en inmiddels ook in Zaandam-Oost – werken ze met een aanpak die zichtbaar en voelbaar is in het dagelijks leven van mensen.
Ze richten zich daarbij vooral op de jeugd, de toekomst van de wijk. 

Alle kinderen krijgen verlengde lestijd, minimaal tweeënhalf uur extra per week, en op sommige scholen zelfs vijf tot zeven uur.
Dat betekent meer tijd om te leren, maar ook om talent te ontwikkelen, vertrouwen op te bouwen en kansen te pakken. 

Er zijn extra plekken gekomen waar jongeren naartoe kunnen –om steun en advies te krijgen, of gewoon om even te zijn.

Ze bieden huiswerkbegeleiding en ondersteunen ouders van jonge kinderen via ouder- en kindclubs.
Een mooi voorbeeld is Moeders van Zaandam: een groep vrouwen die ouders in kwetsbare omstandigheden bijstaat, zodat stress wordt verminderd en er weer ruimte ontstaat om er voor de kinderen te zijn. 

Opleiding dichtbij huis is een groot succes. Wat begon met een mbo-1 opleiding in de wijk, is nu uitgebreid met mbo-2.
Dat blijkt enorm populair  het biedt perspectief én trots. 

Daarnaast pakken ze ook andere oorzaken van achterstanden aan.
De overheid helpt mensen met schulden, begeleidt intensief van uitkering naar werk, en werkt aan veiligheid en leefbaarheid. 

Het team Wijkgerichte Overlast is zichtbaar aanwezig, en met het Super Snel Schoon-team zorgen ze ervoor dat meldingen direct worden opgepakt.
Mensen merken dat er iets met hun melding gebeurt dat er geluisterd wordt.
Dat is belangrijk, niet alleen voor de leefbaarheid, maar ook voor het vertrouwen in de overheid.
Aanwezig zijn, aanspreekbaar zijn dát maakt het verschil. 

En dat zie je ook terug in de cijfers.
In Poelenburg is het aantal kinderen dat opgroeit in armoede gedaald van zo’n 30% naar rond de 20%. 

Het aantal mensen dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering is bijna gehalveerd. 

Meer kinderen gaan naar de voorschool, en ook de veiligheidscijfers laten een positieve ontwikkeling zien  al blijft er nog werk te doen, want Poelenburg scoort nog steeds het laagst van Zaanstad. 

Maar het belangrijkste is: mensen merken dat er iets verandert.
Dat hun wijk schoner, veiliger en hechter wordt.
Dat hun kinderen meer kansen krijgen.
En dat er mensen zijn en dat er een overheid is die naast hen staan, in plaats van tegenover hen.
Dat is waar deze aanpak om draait. 

In elke wijk die niet opgeeft,
in elke vrouw die opstaat,
in elke buur die aanbelt bij iemand die alleen is,
daar leeft solidariteit. 

Ik geloof dat solidariteit nooit opraakt.
Ze verandert alleen van vorm.
Van de handen die elkaar vasthouden in Poelenburg – zoals wij dat deden met tante Anneke  en zij met ons,
tot de vrouwen die elkaar verdedigen in de Kamer,
tot de buurvrouw die aanbelt omdat ze iets voelt wat wij te vaak niet meer zien. 

Dat is de erfenis van Ella Vogelaar.
En dat is onze opdracht:
blijven kiezen voor elkaar.