In Utrecht werken we al jaren vanuit één belangrijk principe: ongelijk investeren voor gelijke kansen. Dat betekent dat we als stad extra aandacht en middelen vrijmaken voor kinderen die opgroeien in een gezin met een kleine portemonnee. Bij sportbeleid gaat het dan bijvoorbeeld om kinderen die minder toegang hebben tot sportclubs, sportspullen of goede begeleiding.
Via de U-pas en allerlei programma’s van SportUtrecht krijgen duizenden kinderen in onze stad de kans om te sporten en te bewegen, ook als daar thuis geen budget voor is. En dat is belangrijk, want sport is niet zomaar een hobby. Sport is gezondheid, zelfvertrouwen, structuur, vrijheid. En misschien nog belangrijker: het is een manier om elkaar te ontmoeten en om deel te zijn van de stad.
Maar in de voorbereiding van het debat over het Uitvoeringsprogramma Sport en Bewegen 2025–2026 zag ik iets wat bij mij bleef hangen. In al die mooie beleidsplannen ontbrak één groep kinderen volledig: kinderen die niet in een huis wonen, maar in een asielzoekerscentrum. Dat zijn kinderen die óók geen kapitaalkrachtige ouders hebben. Kinderen die per definitie in een financieel en sociaal kwetsbare situatie leven.
Ik ging rondvragen in het veld, sprak binnen mijn netwerk met ervaringsdeskundigen en onderzocht het bestaande beleid tot in de puntjes. Het bleek dat kinderen in Utrechtse AZC’s wel formeel een U-pas krijgen, maar in de uitvoering van ons sportbeleid tot nu toe niet als kwetsbare doelgroep werden gezien. Ze stonden daardoor niet op de radar van de lopende sportprogramma’s en deden niet mee aan de wijkgerichte activiteiten. Ze waren geen onderdeel van de doelgroep, simpelweg omdat niemand hen expliciet in het beleid had opgenomen. Dat is precies hoe groepen soms onbedoeld buiten de boot vallen: niet door bewuste uitsluiting, maar omdat hun situatie niet standaard wordt meegenomen in de manier waarop we ons beleid uitvoeren.
Wat GroenLinks betreft moest dit anders. We staan als Utrecht voor een stad waar iedereen mee kan doen. Dan hoort daar ook bij dat kinderen die in een AZC wonen kunnen sporten en bewegen en meedoen met extra activiteiten, net als alle andere kinderen. Daarom heb ik in het raadsdebat de motie “Sport ook voor kinderen in het AZC” ingediend. Met een simpele, maar belangrijke boodschap: als we kinderen met een kwetsbare sociaaleconomische positie willen ondersteunen, dan horen AZC-kinderen daar óók bij.
En het mooie is: de motie werd omarmd door de wethouder en unaniem aangenomen. Alle partijen, van links tot rechts, vonden dat dit moest gebeuren. Dat raakte me. Want soms vergeten we dat politiek ook is: zien wie nog niet gezien wordt. Een deur openen die niemand bewust gesloten had, maar die wel dicht bleef voor velen. Met deze motie zorgen we ervoor dat kinderen in het AZC voortaan actief worden meegenomen in de uitvoering van het Utrechtse sportbeleid. Dat zij ook mee kunnen doen met de bestaande activiteiten in de stad. Dat ze kunnen bewegen, spelen, lachen, elkaar ontmoeten en nieuwe vrienden maken.
En daar ben ik trots op. Omdat we samen een stap hebben gezet naar een sportstad die écht van alle kinderen is.