Ik heb een botziekte, en dat is een rotziekte (Osteogenesis Imperfecta, voor de liefhebbers). Voor mij is het een stukje van mijn leven, ik ben eraan gewend. Meestal gaat het goed en af en toe gaat het mis; ik breek wat, of ik heb pijn en ongemakken. Vorig jaar kreeg ik vanwege dat laatste een nieuwe heup, dat was de tweede al. Gelukkig heeft een mens maar twee heupen.
Het grote voordeel van mijn fysieke beperking is dat het een mentale verruiming is. Ik weet hoe het is om mobiel te zijn, maar ik heb ook veel ervaring als patiënt in de zorg, weet hoe het is om afhankelijk te zijn, te lopen met krukken of voor een tijdje in een rolstoel te zitten. Goddank is het grootste deel van Nederland plat als een pannenkoek en zou je in principe overal naartoe kunnen rollen, ware het niet dat een middeleeuwse stad als Utrecht de nodige hobbels en bobbels kent, en dat architecten van nieuwbouwwijken een bijna perverse voorliefde voor trappetjes en hoogteverschillen lijken te hebben. Aan beide zaken is wat te doen, veel plekken zijn aan te passen, en bij nieuwbouw zou je denken: bouw het gewoon meteen lekker inclusief, dan is er niks aan de hand! Zeker met een sterk vergrijzende samenleving en jonge mensen die nogal eens met kinderwagens rond rollen, is dat een win-win situatie.
In de raad heb ik jeugd, zorg en welzijn in mijn portefeuille. Daar valt alles en iedereen onder die zorg en liefde behoeft: kinderen en jongeren, WMO (wet maatschappelijke ondersteuning), hulp bij huishouden, geestelijke gezondheidszorg, ouderenbeleid. En dus ook toegankelijkheid. En bij toegankelijkheid heb ik het natuurlijk niet alleen over fysieke toegankelijkheid, maar ook over bijvoorbeeld visuele of auditieve beperkingen, over digitale toegankelijkheid, verstandelijke beperkingen, en over rekening houden met allerlei vormen van neurodiversiteit. Bijna iedereen heeft op een bepaald moment in t leven wel een mentale of fysieke uitdaging, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. Of men heeft die “uitdaging” levenslang.
Waar loop je zoal tegenaan als je met fysieke beperkingen te maken hebt? Gebouwen met heel veel trappen, en weinig, geen, of kapotte liften. Trappen zonder leuningen. Liften waar je alleen in kan onder begeleiding van het personeel, zoals bijvoorbeeld in Tivoli. Bijeenkomsten waar alleen maar statafels zijn (bijvoorbeeld recepties… ja… ook van GroenLinks). Dat is heel onprettig voor mensen in een rolstoel, of voor mensen die niet heel lang kunnen staan zoals ik, maar ook voor ouderen, of voor bijvoorbeeld mensen met long covid. Nu heb ik wel de assertiviteit om hulp te vragen, of om desnoods op de grond te gaan zitten, al voelt het heel ongemakkelijk. Maar soms heb je de neiging om situaties maar te vermijden. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Bijzonder vind ik dat als ik iets dergelijks benoem, regelmatig de reactie komt: “Goh, daar heb ik nog nooit bij stilgestaan.”
Omdat er ook in Utrecht nog een wereld te winnen is op het gebied van toegankelijkheid, heb ik er een debat over geagendeerd, dat op 30 januari plaatsvond. Ik bracht de standpunten van GroenLinks naar voren: Utrecht moet een inclusieve stad zijn, dus iedereen moet zoveel mogelijk mee kunnen doen. Als we vóóraf, in de ontwerpfase van huizen, gebouwen en de openbare ruimte alert zijn op toegankelijkheid, hebben we er allemaal plezier van. Als we het achteraf moeten aanpassen is het moeizaam, kost het veel tijd en vooral ook geld. De kern van mijn betoog was bewustzijn. Juist bij valide mensen die zelf minder kwetsbaar zijn en op alle beleidsterreinen (evenementen, openbaar groen, speeltuinen, onderwijs, mobiliteit, cultuur, enzovoorts). Er moeten altijd ervaringsdeskundigen betrokken worden. En als de toegankelijkheid in een ontwerp niet op orde is? Dan moet het terug naar de tekentafel.
Utrecht doet haar best, en ik geloof in de goede wil van mensen. Nederland heeft zich gecommitteerd aan het VN verdrag Handicap, waarin allerlei regels staan waar men aan moet voldoen. En Utrecht heeft zijn eigen UST: Utrecht Standaard Toegankelijk. Al ons vastgoed moet hier aan principe aan voldoen. Er wordt veel werk gemaakt van het inclusief maken van onze stad, meestal in samenwerking met organisaties van ervaringsdeskundigen. Maar het gaat ook regelmatig mis, het bewustzijn ontbreekt nogal eens, en is zeker niet doorgesijpeld tot alle lagen en beleidsterreinen van de gemeente.
Een goed voorbeeld hiervan is Academie 10, een splinternieuw opgeleverde school in Leidsche Rijn. Een prachtig gebouw, maar voor leerlingen, docenten, ouders en gasten met een beperking onmogelijk. Het is een Escher-achtige wirwar van trappetjes (vaak zonder leuningen). Op aandringen van GroenLinks, en andere partijen die toegankelijkheid een warm hart toedragen, gaat er inmiddels het nodige aangepast worden. Maar dat lukt natuurlijk niet meer helemaal en is een kostbare aangelegenheid. In het debat heb ik erop aangedrongen dat we zoiets in de toekomst voorkomen, door al in de ontwerpfase van een gebouw de voorwaarden voor toegankelijkheid te inventariseren en te implementeren.
Zo zijn er nog meer voorbeelden van gebouwen en projecten die veel beter moeten en kunnen. Inventarisatie laat zien dat er ieder geval zo’n 55 panden van de gemeente die aangepakt moeten worden. Daar is gelukkig al mee gestart. Toegankelijkheid moet de standaard zijn, niet een extraatje, en zeker niet het sluitstuk van de begroting. Gelukkig leeft dat besef bij de meeste partijen in onze gemeenteraad en zeker bij het college van burgemeester en wethouders. Maar GroenLinks blijft hier het voortouw in nemen. Dus meld het vooral als je ontoegankelijke situaties tegenkomt, dan ga ik kijken of we er iets mee kunnen. Want een toegankelijke stad is leuk en leefbaar voor iedereen!