GroenLinks raadslid Heleen de Boer heeft schriftelijke vragen aan het college gesteld over het korten op een uitkering wegens het weigeren van passend werk. Op 11 oktober jl. is Utrecht op haar vingers getikt door de Centrale Raad voor Beroep, omdat de gemeente de uitkering van iemand die was doorverwezen naar Werk Loont! onterecht gekort heeft.

op een uitkering mag worden gekort als blijkt dat passend werk geweigerd wordt. De Centrale Raad voor Beroep is echter van mening dat Werk Loon! niet als passend werk kan worden aangeduid, maar als re-integratievoorziening geldt. Voor re-integratievoorzieningen gelden andere voorwaarden. Zo moet er sprake zijn van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging, waarbij moet worden aangegeven waarom juist deze voorziening voor de betreffende persoon is aangewezen. Ook moet duidelijk zijn waaruit de voorziening bestaat, wat het tijdspad is en welke sanctie er staat op het weigeren van de voorziening.

De Centrale Raad voor Beroep oordeelt dat het college in het voorliggende geval aan geen van deze eisen heeft voldaan en dus ten onrechte de uitkering heeft gekort. De Boer wil van het college weten hoe zorgvuldig de procedure van doorverwijzen is, of inmiddels de cliënt goed geïnformeerd wordt, bijvoorbeeld over hoe lang de voorziening duurt en of er meer van dit soort gevallen bekend is, waarbij de uitkering is gekort.

Lees hieronder de schriftelijke vragen:

  1. GroenLinks heeft de indruk dat bij het aanvragen van een uitkering mensen nog altijd categorisch naar Werk Loont! worden verwezen, zonder dat hier in eerste instantie een zorgvuldige, op de persoon toegewezen afweging aan ten grondslag ligt. Klopt dit? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, ziet het college aanleiding in de uitspraak van de CRvB om deze praktijk aan te passen?
  2. Wordt de cliënt bij aanvang van een re-integratievoorziening inmiddels goed geïnformeerd over de motivatie om juist deze voorziening aan de betreffende cliënt aan te wijzen? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding deze praktijk aan te passen?
  3. Wordt de cliënt bij aanvang van een re-integratievoorziening ook geïnformeerd over de precieze inhoud van die voorziening en het tijdspad (hoe lang duurt de voorziening en wat zijn eventuele volgende stappen)? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding deze praktijk aan te passen?
  4. Zijn er vergelijkbare gevallen bekend van cliënten die een re-integratievoorziening hebben geweigerd en vervolgens op hun uitkering zijn gekort? Is in deze gevallen wel voldaan aan de vereisten die de CRvB stelt aan individueel maatwerk, motivering van de keuze voor de betreffende re-integratievoorziening, een duidelijk tijdspad en informatie vooraf over mogelijke sancties? Zo nee, ziet het college in de uitspraak van de CRvB aanleiding voor betreffende cliënten de eerder genomen sanctie te heroverwegen?