Utrecht is door de Europese Commissie uitgeroepen tot Europese Hoofdstad van Inclusie en Diversiteit. Een titel om trots op te zijn, en dat ben ik ook. Maar misschien nog wel meer dan trots voel ik dankbaarheid. Want deze erkenning is niet de verdienste van één wethouder of van het stadhuis. Het is de beloning voor het werk van duizenden Utrechters die zich dag in, dag uit inzetten voor een stad waarin iedereen zich welkom voelt.
Toen ik zeven jaar geleden als wethouder diversiteit en inclusie begon, stond lang niet iedereen te juichen. Het gesprek over racisme, uitsluiting en kansenongelijkheid was vaak ongemakkelijk en soms ronduit pijnlijk. Er was weerstand, maar er was ook beweging. Keti Koti is nu een vaste waarde in onze stad. We hebben een slavernijmonument in het Griftpark dat ontroert en verbindt. De gemeente zelf is een organisatie geworden waarin steeds meer mensen zichzelf herkennen en waarin ruimte is voor wie eerder onzichtbaar bleef.
Dat ging niet vanzelf. Het vergde doorzettingsvermogen en soms ook het vermogen om te verdragen: kritiek, twijfel, vertraging. Maar als ik zie hoeveel stappen we als stad samen hebben gezet, dan is dat het allemaal waard geweest. Steeds vaker hoor ik dat mensen zich gezien voelen, niet alleen door beleid, maar ook door elkaar. En ik zie steeds meer Utrechters die zeggen: dit gaat mij ook aan. Mensen die opstaan tegen discriminatie, die ruimte maken in hun organisatie, die anders kijken en luisteren. Dát is waarom we deze prijs kregen: juist de gezamenlijke aanpak werd door de Europese Commissie geroemd.
Maar we zijn er nog niet. Er zijn nog te veel mensen die drempels ervaren, bijvoorbeeld bij het vinden van een stage, een baan of een huis. Te veel mensen die zich nog steeds moeten verdedigen om wie ze zijn. Daarom is deze prijs geen eindpunt, maar een aanmoediging. Ik zie het als een opdracht: blijf scherp, blijf luisteren, blijf ruimte maken. Deze prijs draag ik op aan jullie, de Utrechters. Laten we hem elke dag opnieuw verdienen.